Aardewerk wordt al sinds mensenheugenis gebruikt voor huishoudelijke doeleinden. Al ver voor onze jaartelling was men er achter gekomen dat je van klei voorwerpen kunt maken die, in de zon gedroogd, hun vorm bleven behouden. In de loop der tijd en onafhankelijk van elkaar is over de gehele wereld de techniek om aardewerk te kneden, te versieren, te bakken, te glazuren e.d. verder ontwikkeld. Ook de eerste bewoners van Suriname bakten aardewerk. Brengt U daarvoor maar eens een bezoekje aan de permanente tentoonstelling Suriname voor Columbus. Prachtig versierd en onversierd aardewerk, zowel voor huishoudelijk gebruik als anderszins bedoeld is er tentoongesteld.In de tijd dat de eerste Europeanen naar Suriname kwamen, was glaswerk nog niet uitgegroeid tot het intensieve gebruik dat we vandaag de dag ervan kennen. Met de schepen uit Europa kwam heel veel aardewerk mee, zoals borden, schalen, kommen en opslagvaten. Pas later kwamen de met de mond geblazen flessen en nog later het porselein in grote getalen deze kant op. De technieken om het te vervaardigen raakten in de loop der tijd steeds verder verfijnd.
Het Surinaams Museum beschikt over een mooie collectie aardewerk en glas uit de vroegste periode van de kolonisatie. De bekende buikflessen bijvoorbeeld gaan terug tot in de 17e eeuw. Nog altijd wordt dergelijk materiaal gevonden, zowel in de stad als in het binnenland, met name ook langs de rivieren waar de plantages vroeger lagen. Een voordeel ten opzichte van Europa is het feit dat het glaswerk dat zich in of op de grond bevindt, bij het ontbreken van de koude winters, niet kapot kan vriezen.
Er is niet veel aardewerk overgebleven uit die allereerste periode. Toch beschikt het museum over een paar vroege stukken, waaronder enkele schalen en vooral ook kruiken. Overigens ging het gebruik van aardewerk door tot in de 19e eeuw. Wie goed oplet kan in diverse dorpen in het binnenland nog de robuuste bruin of blauw geglazuurde kruiken tegenkomen die bij offerplaatsen geplaatst zijn en herinneren aan een ver verleden.
Een bijzonder collectiestuk is de baardmankruik. Het betreft een gebakken aardewerken kruik met dikke buik. Vlak onder de hals is het portret van een man met baard afgebeeld. Eigenlijk spreken we in dit geval niet meer over aardewerk maar over steengoed. Steengoed is gemaakt van een vette klei en wordt gebakken bij temperaturen van meer dan 13500 C. Het kan beschouwd worden als overgang tussen aardewerk en porselein. Hoewel steengoed vrijwel waterdicht is, wordt het ook nog wel met zout geglazuurd om het nog sterker en waterdichter te maken. De baardmankruik kennen we in diverse uitvoeringen, variërend van grote gladde bruine kruiken met een baardamannetje onder de hals tot kleine rijk bewerkte blauw geglazuurde typen. De herkomst van de baardmankruik ligt in Duitsland. De baardmankruik werd vanaf de tweede helft van de 16e eeuw tot in de 19e eeuw nog vervaardigd. De kruik werd vooral gebruikt voor wijn of water en werd via de haven van Rotterdam wereldwijd verspreid.
In het Engels staat deze kruik bekend als Bellarmine-jar, genoemd naar de korte, dikke en gebaarde Italiaanse kardinaal Roberto Bellarmino, die in de 16e eeuw belast was met de Roomse tegen-reformatie in de Lage Landen. De naam werd bij wijze van grap aan de kruik gegeven door Hollandse handelaren in steengoed en Engelse consumenten. In Duitsland werd de naam eveneens baardmankruik, Bartmannkrug, genoemd. In Engeland zelf heetten ze ‘greybeards’. John Gabriel Stedman schreef dat hij “frequently indulged (his soldiers and negro slaves) with a merry evening, and a greybeard of rum”.
Bronnen:
Mededelingen van het Surinaams Museum, nr. 13
Tussen Kunst en Kitsch, 1993, uitg. Waanders, Zwolle
ongepubliceerd manuscript van P. Hanrahan.