Museumstof 274: in geval van brand…

Museumstof 273: Cojo, Mentor en Present in spiegelbeeld
juni 3, 2019
Museumstof 275: jaarwisseling en uitdeling
juni 3, 2019
Show all

Museumstof 274: in geval van brand…

In en klein boekje, dat zich in de collectie van de bibliotheek van de Stichting Surinaams Museum bevindt, is opgenomen een ‘Verzameling van alle de Reglementen, Instructiën en ordonnantiën zoo omtrent de Burgernagtwagten als in gevalle van onverhoopte Brand aan Paramaribo’ (gedrukt door Vlier, Paramaribo 1779). Het eerste deel, over de burgernachtwacht, is al eerder in een museumstof (nr. 272) belicht. In het tweede deel zijn de regels voor de brandwacht opgenomen. We moeten ons voorstellen dat de houten stad erg vatbaar was voor de vlam, ook vanwege de singelhouten daken. De grote branden van 1821 en 1832 zijn notoir, wat dat betreft.

In het brandreglement (p. 21-53) is een aantal zaken opgenomen ter aanvulling en vervanging van de regels op de plakkaten van 15 mei 1767, en die van 14 augustus 1775. De vernieuwde wetten werden in Suriname bekend gemaakt via plakkaten, dit waren gedrukte vellen die in Paramaribo, maar ook op de plantages werden opgehangen of voorgelezen. Alle burgers van het land werden verondersteld kennis te hebben van de inhoud. Soms was die gericht op de planters of soldaten, soms op de slaven. Voor de brand waren de regels opgenomen in een klein formaat boekje, en men kan zich zo voorstellen, dat in veel van de huishoudens een exemplaar te vinden was. Eerst is het reglement opgenomen en dan de aanscherpingen, waarna ook instructies voor de brandmeester staan vermeld. Vervolgens zijn alle regels nog eens herhaald in een alfabetische lijst, zodat ze snel terug te zoeken zijn (p.54).

Iedereen moest zich melden bij de brandmeester, die voor een ordelijk verloop van het geheel de blussers een plaats toewees en hen dirigeerde om zo spoedig mogelijk de spuiten en bakken naar de locatie van de brand te transporteren. Zelfs de helft van de schippers op de vaartuigen moest zich bij het eerste kanonschot vanuit Fort Zeelandia naar de wal begeven. Bij het tweede schot moest nog eens de helft, zodat ¼ van de bemanning op het schip achterbleef. Bij elke brandspuit waren 8 vrijen (negers of mulatten) gestationeerd, die waren van te voren geselecteerd door de burgerkapitein en de namen werden doorgegeven aan de brandmeester. Zij begaven zich naar de plaats van de brand met hun spuit. Ook alle timmernegers moesten daar naar toe met hun brandemmers, haken en ladders. Er mochten zich geen slaven op straat begeven zolang de brand duurde, op straffe van insluiting. De meester kon hen afhalen voor 1 gulden, en als dat niet snel genoeg ging, kregen ze 25 zweepslagen toegediend. De brandemmers werden na de brand verzameld door de burgeronderofficier totdat de eigenaar de gemerkte emmers weer ophaalde. 

De wijken van Paramaribo waren in vaste vakken verdeeld, en er was een systeem van patrouilles uitgedacht om plunderingen te voorkomen. De plaats waar de brand was  uitgebroken werd benoemd tot wijk 1  waardoor alle andere wijken opschoven en men precies wist welke taken uit te voeren. De bevolking werd geïnformeerd over de stand van de brand door een boodschapper die met een ratel langs de straten liep. Alle daken moesten worden natgemaakt, en de mensen bleven binnen, zeker de slaven. Ramptoerisme werd niet getolereerd.

De aanvullingen en veranderingen in de reglementen hebben vooral te maken met de rol van de negers en mulatten met betrekking tot de brandbestrijding. Op zeker moment werden er ook 16 mans-slaven toegevoegd aan het bluskorps, die jaarlijks verwisselden en uit de diverse wijken waren geselecteerd. De burgerkapitein deelde hen in het rooster in. Aan hen verstrekte de brandmeester een genummerde koperen brandpenning, volgens welke de slaaf zijn rang kende en instructies ontving. Als hij niet verscheen, betaalde de meester een boete van 10 gulden. Sowieso gold voor iedereen dat bij inroostering maar niet verschijnen, hij zwaar gestraft werd. Ieder ploeghoofd zorgde ervoor dat ‘… de koopere penningen behoorlijk blijven uitgedeeld, die een ieder ter passagie en monstering moet ontvangen, zodat iedereen weet wat hij moet doen en heen hij moet gaan.’

In het reglement van 18 augustus 1778 werd de brandpenning voor het eerst genoemd: “Moetende de manschappen die tot de brandspuyt behooren elk bijzonder voorzien zijn van een koperen penning, houdende behalven de no van haare brandspuyt met groote cijffers nog een aparte no in klynder cijffer om daar uyt te kunnen zien wie manqueert off zig quaalijk van zijn pligt acquiteerd wanneer de spuyten moeten gebruikt worden.” Helaas konden deze regels niet voorkomen dat toch enkele branden grote delen van Paramaribo in de as hebben gelegd.