Mensen schrijven al heel lang. Hebben we niet allemaal eens, als we de kans kregen, iets in het zand bij de zee geschreven, om dan te ervaren dat het water de tekens wegwast als de golven het strand bereiken? Vroege volken krasten tekens, petrogliefen, in steen. Of ze tekenden afbeeldingen op de rotswand van grotten. Vorig jaar zijn er in Suriname nog zulke oude boodschappen ontdekt in Kwamalasemutu. Helaas kon je deze berichten niet versturen. Wel de kleitabletten waarin het spijkerschrift werd gegrift, of de papyrusrollen met hiërogliefen uit het oude Egypte. In de Middeleeuwen gerbuikten de scribenten in Europa vooral perkament om op te schrijven: de gespleten huid van kalveren of lammetjes. Schrijven werd voornamelijk in kloosters gedaan, het overschrijven van de dikke boekwerken was dan ook een waarlijk monikkenwerk. Papier werd aanvankelijk van lompen gemaakt en was nog erg vezelig en duur. Pas rond het jaar zestienhonderd werd papier veelvuldiger gebruikt, na de uitvinding van de drukpers. Men zou verwachten dat mensen door deze uitvinding minder gingen schrijven. Maar meer lezen wakkerde juist ook de schrijflust aan. Het materiaal dat men voor het schrijven gebruikte werd steeds gavarieerder, mooier en luxer van uitvoering.
Aanvankelijk bewaarde men het schrijfmateriaal in een schrijfkist, met vaak een schuine bovenkant om het papier op te leggen. Vanaf rond 1700 werden er meubels gebouwd, speciaal om aan te schrijven. Bureau’s voor in de open ruimte en secretaires of schrijfkabinetten om tegen de wand te plaatsen. Op zo’n schrijftafel stond dan het inktstel. Dit stel bestond uit verschillende onderdelen zoals een onderschotel, een inktpot, de onderlegger voor de pen en een zandstrooier. De schrijver strooide zand op de natte inkt om het sneller te laten drogen. De chique uitvoeringen van het inkstel omvatten soms ook nog een tafelbel of een kaarsenhouder. De inktpotjes zijn door de tijd heen van allerlei materialen vervaardigd. Van glas, aardewerk, tin of zilver en later van bakeliet of plastic. De inkt was een zure vloeistof gemaakt van galnoten.
Later gebruikte men koolstof in olie. Deze inkt werd in een hol buisje gedaan, gemaakt van riet of een veer van de kalkoen, gans of eend. Van de vogelveer is ook ons woord pen afgeleid. Deze pennen moesten steeds geslepen worden met een scherp mesje, een tijdrovend en secuur karwei. Een dwarse inkeping in het afgeplatte uiteinde zorgde ervoor dat de pen flexibel was. Dit was ook het principe van de metalen kroontjespennen, waarmee je alleen op vrij glad papier kon schrijven. Zo werd er steeds aan de verbetering van schrijfwaar gewerkt. De uitvinding van de vulpen werd in 1870 enorm verbeterd door de Franse heer Waterman. Hij bedacht een reservoirtje voor de inkt, waardoor je veel langer kon doorschrijven met de vulpen. De Hongaar Biro ontdekte in 1945 de ballpoint, een schrijfpen waarin een rollende kogelpunt was bevestigd waardoor de olie-achtige inkt beter werd verdeeld. Het knoeien met pen en inkt is nu alleen nog aantrekkelijk voor mensen die de kunst van het schoonschrijven beoefenen: de calligrafie.
Met de komst van de type-machine en de computer is het vastleggen van informatie slechts nog een druk op een knopje. Schrijven is belangrijk, om een verhaal te vertellen, de geschiedenis vast te leggen of je gevoelens te uiten, zoals blijkt uit de laatste strofe van Trefossa’s gedicht ‘heilig’:
niemand
zal mijn droefheid kennen,
als dit heldere papier
zal wachten voor niets,
omdat ik niet ver genoeg gedoken ben
om mijn pen te vullen
met het zwart
van mijn diepe bloed.