Veelvuldig wordt beweerd dat Suriname een verlieslatend gewest was van Nederland, en zeker geen wingewest. Dat zou betekenen dat er zeker na 1800 steeds geld in de kolonie is gepompt. Daarom is het des te verrassender een sluitende begroting afgedrukt te vinden, en wel in de publicatie van Jonkheer Cornelis Ascanius Van Sijpesteijn, getiteld ‘Beschrijving van Suriname, Historisch, Geografisch- en statistisch overzicht. Uit officiële bronnen bijeengebracht’ (1854, Den Haag: Van Cleef).
Deze begroting beslaat 1 pagina (197) van het boek dat bestaat uit een overzicht van de geschiedenis in drie tijdvakken, een aardrijkskundige beschrijving en uitgebreide en gedetailleerde bevolkingsstatistieken van de diverse districten (toen nog Divisies genoemd). Ook is er een hoofdstuk besteed aan het beheer van de kolonie. Vervolgens is de landbouw en nijverheid beschreven. Als sluitstuk heeft de auteur informatie opgenomen over Gouverneur van Aerssen van Sommelsdijk, een lijst met gouverneurs en een namenlijst van belangrijke personen in Suriname in 1853. Als goed gedocumenteerde schrijver neemt hij ook een bronnenlijst op, met kaarten erbij. Deze publicatie is enkele jaren later overschaduwd door het lijvige geschiedenisoverzicht van Wolbers uit 1861. Maar deze laatste heeft niet zulke leuke staatjes opgenomen (soms over diverse jaren ter vergelijking) als Van Sijpesteijn.
In het hoofdstuk over de wijze van beheer beschrijft de auteur hoe de overheid en het bestuur van Suriname zijn ingericht. Het geldelijk beheer viel onder de ‘Administrateur van Finantien’. Deze ontwierp een jaarlijkse begroting, die werd opgestuurd naar de Minister van Koloniën, vergezeld van een advies van de ‘kolonialen-raad’. Goedgekeurd werd die per Koninklijk Besluit bekrachtigd. Zolang niet goedgekeurd, werd de begroting van het voorafgaande jaar gevolgd. De belastingen werden geïnd op hoofdgelden, landtaxen, erfpachten, huurwaarden, wegengelden, rijtuiggelden, patent- en zegelrecht, veilingrechten, maar ook begraafplaatsrechten. Toegegeven: ook met deze staat werd wel enigszins gesjoemeld. Bovenop de inkomsten kwam er een subsidie van 100.000 gulden uit Nederland om de bronnen aan te vullen. Wat we nu als een lening zouden beschouwen om de begroting sluitend te maken. Het totale kostenplaatje bedroeg 1.011.150,00 gulden (ruim 1 miljoen). De inkomstenkant was gelijk aan de uitgavenkant. De hoogste uitgavepost was voor de militairen, bijna een derde van het totaal. Daarnaast werden de gelden voor politie, loodswezen en de forten, dus ook Fort Zeelandia, apart opgebracht. Opvallend is de kostenpost ‘… van den eeredienst en het lager onderwijs: 42.500 gulden’. Dat is 4% van het totaal (tegen 17.6% van de ontwerpbegroting van 2018). De kosten ‘… van den geneeskundigen dienst’ bedroegen 70.258,77 gulden, zo’n 7% van het totaal (tegen 7.4% van die van 2018). We zien dus dat (als we 1853 vergelijken met 2018, ruim 200 jaar later) de kosten voor onderwijs enorm gestegen zijn, terwijl de uitgaven voor de gezondheidszorg min of meer gelijk gebleven zijn. Opmerkelijk!