Donderdag 13 april jongstleden bereikte ons het droevige bericht dat onze voorzitter, dhr. Arthur Parisius die dag was overleden. Arthur Parisius trad toe tot het stichtingsbestuur op 1 juni 1989, hetgeen betekent dat hij een kleine 30 jaren zijn krachten aan de Stichting Surinaams Museum heeft gegeven. Arthur begon als penningmeester, een functie die hij uitstekend bekleedde, en werd in 1995 bij het vertrek van Eva Essed-Fruin die tot dan toe de voorzittershamer hanteerde, tot voorzitter benoemd.
Uitgerekend de jaren die Arthur aan onze stichting verbonden is geweest, zijn geen gemakkelijke jaren geweest. Natuurlijk waren er hoogtepunten, zoals de terugkeer naar Fort Zeelandia in 1995, de verbouwing van het museumdepot aan de Commewijnestraat, de tal van tentoonstellingen die in zijn bijzijn werden geopend of de publicaties die, al dan niet met een voorwoord van zijn hand, het levenslicht zagen.
Daarnaast waren en zijn er nog steeds de naweeën van de jaren ’80, die diep ingegrepen hebben in onze stichting. De terugkeer naar onze oude basis, Fort Zeelandia, markeerde de afsluiting van een periode waarin het museum was teruggeworpen tot in de marge van de samenleving. We moesten maar zien hoe we de tent draaiende hielden en vooral ook hoe we het nationale roerend erfgoed moesten veiligstellen. Want als bewaker van dat erfgoed dragen we een verantwoordelijkheid die door achtereenvolgende regeringen tot op de dag van vandaag niet of nauwelijks serieus wordt genomen. Het voor het derde jaar op rij ontberen van subsidie is daar het stuitende bewijs van.
Deze en ook andere situaties waarin we ongewild kwamen te verkeren hebben Arthur niet onberoerd gelaten. Standvastig als hij was en met een zeer groot gevoel voor rechtvaardigheid leidde hij ons door die zware tijden.
Je zag hem weliswaar niet altijd op de voorgrond maar achter de schermen was hij er voor ons allemaal, voor het personeel, de directie en zijn medebestuursleden. Hij bezat de eigenschap een goed luisterend oor te hebben in combinatie met een sterk relativerend vermogen. Dát en zijn vermogen om als intermediair naar tal van personen, instellingen en overheid toe op te treden maakten hem tot een zeer aimabel mens. Daarbij was zijn parate kennis over de geschiedenis van de stichting en dan met name die over de laatste 30 jaar bijzonder opvallend. Boos zag je hem vrijwel nooit. In dat geval was er echt een grens overschreden.
Over zo’n anderhalve week, op 29 april a.s., bestaat de Stichting Surinaams Museum 70 jaar. Een substantieel deel daarvan heeft Arthur dus meegemaakt en helpen vorm geven en in stand houden. Het zou zijn zesde jubileumviering worden. Het is dan ook bijzonder jammer dat we zijn aanwezigheid moeten ontberen. Een sobere viering zou het sowieso worden daar waren hij en wij het wel over eens. Het is evenwel jammer dat hij ons jongste product, een roman van de hand van Wim Bos Verschuur bij die gelegenheid niet meer in ontvangst kan nemen. In de archieven van Bos Verschuur komen we enkele brieven tegen die gericht zijn aan de vader van Arthur. Deze komt daarin o.a. naar voren als een ware vriend, kwaliteiten die in zoon Arthur zijn terug te vinden. De titel van het boek waar de auteur in 1932 aan begon te schrijven luidt “Het vergeten land”. Er lijkt niet veel veranderd te zijn. Wij zullen Arthur echter bij het museum niet licht vergeten. Hij wordt met kapitale letters bijgeschreven in onze annalen.