Als deze museumstof verschijnt hebben we nog precies één dag, zondag 20 oktober om de tentoonstelling Linked Heritage te bezoeken. Althans, volgende week komen collega’s uit Brazilië en Frans Guyana om hun bruiklenen weer terug te halen. Alleen al het lenen van museumobjecten is een hele klus. Zaken als verzekeringen, transport, douanefaciliteiten, deskundigen voor het in- en uitpakken en een enorme administratieve romsplomp komen er aan te pas. We mogen van geluk spreken dat de in hoofdzaak Franse donoren over de brug gekomen zijn want de betrokken musea zelf zouden hier anders niet toe in staat zijn. De bruiklenen zullen straks weliswaar niet meer geëxposeerd worden, maar aangevuld met objecten uit onze eigen depots zal de tentoonstelling als zodanig echter nog wel een tijdje staan, daarvoor is ze te mooi van opzet. Bovendien zijn de reacties van het publiek bijzonder positief. Het is dan ook al weer veel te lang geleden dat de materiële culturen van inheemsen en marrons zo intensief werden belicht. Met Carifesta als aanleiding en een reeds drie jaar durende regionale samenwerking, kon deze tentoonstelling tot stand worden gebracht. De vorige maal lieten we u kennismaken met een bijzonder stuk houtsnijwerk, de skeritiki. Ditmaal richten we ons op de inheemse cultuur. Hier vinden we eveneens voorwerpen die vandaag de dag ook door de eigen mensen niet meer gekend worden. Klaarblijkelijk is er maar een relatief korte tijd voor nodig, een of twee generaties soms, om aspecten dan wel voorwerpen uit de eigen cultuur volkomen te vergeten. Dan resten ons vaak alleen de geschreven bronnen nog om er iets over te weten te komen. Muziekinstrumenten vinden we overal. Bij de inheemsen is niet alleen de trommel (zoals de sambura) bekend, vooral ook verschillende typen fluiten worden bespeeld. Bij de Trio bijvoorbeeld kennen we het hertenbenen fluitje en bij de Wayana de neusfluit. Alle groepen kennen ook de panfluit, al dan niet bijzonder versierd. Van het Emilio Goeldi Museum in Belém hebben we een prachtig versierd exemplaar in bruikleen. Een wel heel bijzonder blaasinstrument, de benaming fluit is hier eigenlijk niet op zijn plaats, was vroeger in gebruik bij de Kali’na. Dit is de kuti, uit klei gebakken. De onvolprezen Encyclopaedie der Karaïben uit 1931 van pater Ahlbrinck geeft ons enige informatie. Ahlbrinck benoemt de kuti als een “blaasintrument van den ouden tijd”. Al ten tijde van zijn onderzoek was de kuti in onbruik geraakt. Er werd gezegd dat de hoorn de vorm had van een schelp. Het Surinaams Museum beschikt over drie exemplaren, ook in buitenlandse museumcollecties komen we ze een enkele keer tegen. Ze zijn zeldzaam. De open onderzijde van de kuti is in de regel rondom voorzien van gaatjes waardoorheen een katoenen versiering is aangebracht. De spitse bovenzijde (de collectie kent er ook een met een bolvormige bovenkant) is voorzien van het blaasgat. De aangebrachte kleurstof en de opgebrachte lijnversiering van kumetiverf is herkenbaar Kali’na. Kumeti, een bruine kleurstof, wordt verkregen door de binnenbast van een bepaalde boom uit te knijpen. Door roet toe te voegen krijgen we een zwarte kleur. Behalve de kuti was er ook nog de koko, een klein fluitje, gemaakt uit de scherf van een kapot stuk aardewerk. Het diende om konijnen te lokken. Ook de koko wordt tegenwoordig niet meer gekend. De uitspraak van dit woord door Ahlbrinck werd door een oude man gecorrigeerd in “kon-kon”. Zou de naam zijn afgeleid van konkoni? Het lijkt er veel op.