Houten tonnen, kuipen of vaten zijn in Suriname veelvuldig gebruikt, ingevoerd maar ook ter plaatse vervaardigd. In kleine kuipjes werd bijvoorbeeld pekelvlees of haring ingezouten. In de grotere tonnen vervoerde men suiker. Ook kennen we de eikenhouten vaten als opslagplaats voor wijnen. Een ander woord voor ton is fust, vaak in verband met bier. Kuipen werden ook gebruikt om in te wassen of te baden, en natuurlijk als regenton.
Vanuit Suriname vervoerden de planters de suiker in houten vaten naar Nederland. Het sap van het suikerriet werd net zolang gekookt totdat het kristalliseerde en in tonnen kon worden opgeslagen. Tijdens de reis liep er tussen de duigen door nog wat vocht van de suiker naar buiten, zodat het gewicht dat in de Waag te Paramaribo werd gemeten vaak iets hoger was dan het gewicht van de ton die na de lange zeereis aankwam bij de handelsmaatschappij. Uit de slaventijd stamt de volgende odo waarin de suikerton voorkomt: Sukrumira: na sukru bari a e dede, hetgeen betekent: wie voor de galg geboren is, sterft niet in het water.
Elke plantage had goedopgeleide ambachtsslaven. De belangrijkste waren de timmermannen en de kuipers. Zij stonden altijd bovenaan de lijst met slaven in de inventarissen. Zij brachten ook het meeste op bij verkoop en werden het hoogste ‘gepriseerd’; zo betaalden planters in 1768 bijvoorbeeld 1.400 gulden voor een goede kuiper.
Hoe worden de tonnen gemaakt? In de kuiperij zaagt men eerst de houten delen ofwel duigen op de juiste lengte. De uiteinden zijn iets smaller dan het middelste gedeelte van de plank en de smalle zijkanten worden iets afgeschuind zodat ze beter tegen elkaar passen. Er wordt een aantal planken in een cirkel gezet en onderaan met een ijzeren band bij elkaar gehouden. Dan trekt men de duigen bovenaan samen en komt ook daar zo’n ijzeren hoepel omheen. De kuiper verwarmt de ton dan in een vuur totdat de duigen soepel worden. Op de bovenkant verzwaard men de ton zodat hij in het midden ietwat bol gaat staan. Grenen is vrij buigzaam, dus meestal wordt die houtsoort gebruikt. Dit hangt ook af van de bestemming van het vat. Wijn rijpt bijvoorbeeld beter op eikenhout, dat veel harder is. Aan de binnenzijde van het houten vat worden langs de onder- en bovenrand groeven gefreesd waar de bodem en het deksel in passen. Het vat wordt vervolgens mooi glad geschuurd. Bij grote vaten heb je meerdere ijzeren ringen om de duigen heen. Zolang de ton nat blijft, is hij waterdicht. Zodra hij droog komt te staan krimpt het hout en gaan de duigen iets uit elkaar staan en kan het vocht er doorsijpelen.
Het Engelse woord voor kuiper, cooper, komt nog veelvuldig voor als achternaam. En wie kent niet ‘De Kuip’, het Feyenoordstadion te Rotterdam, dat zo heet vanwege de vorm. Hebben velen van ons vroeger niet het bekende kinderliedje gezongen:
Jan Huigen in de ton
Met een hoepeltje erom
En de ton die begon te buigen
En de ton die viel in duigen
En de ton die viel kapot.
De uitdrukking ‘Weten wat voor vlees je in de kuip hebt’ betekent weten met wat voor een persoon je te doen hebt. Deze odo luidt in het Surinaams als volgt: dagu sabi sortu meti a abi na ini en bari. Er zijn verscheidene odo’s waarin de ton voorkomt. We geven hier nog een aardige: botro switi, ma bari musu tapu: “lekker is maar een vinger lang” oftewel “tijd is geld”.
Kuiperij heeft in de Nederlandse taal nog een andere betekenis gekregen: heimelijke of oneerlijke middelen aanwenden om zichzelf te bevoordelen, of juist een tegenstander ten val te brengen. Jammer genoeg worden de houten tonnen niet veel meer gebruikt, plastic tanks nemen steeds meer de overhand. En dan kloppen de taalspelingen natuurlijk niet meer. Overigens is een kuip in het Surinaams bari en dat is dus geen fatu.