In de collectie van het Surinaams museum bevindt zich een replica van een met de hand gegraveerde zilveren beloningspenning, geschonken aan de slaaf George van de plantage Leasowes in 1837. Hij en een drietal anderen kregen deze penning “(…)voor bewezene trouw aan het Wettig Gezag in 1836”, zoals aan de keerzijde te lezen staat. De voorzijde toont het wapen van Suriname met het omschrift “Het Gouvernement der Kolonie Suriname Anno 1837”. Het origineel bevindt zich in het Rijksmuseum in Amsterdam. De penning heeft een diameter van 8 cm.
Het nieuws dat in 1833 in Brits Guyana de slavernij zou worden afgeschaft, verspreidde zich snel door Suriname. Vooral in het toenmalige district Nickerie, waarvan het tegenwoordige Coronie deel uitmaakte, zorgden de berichten voor de nodige onrust. De Engelse en Schotse planters in die districten waren bang dat de zaken uit de hand zouden lopen en lieten versterking aanrukken. In mei 1832 dansten de slaven van Leasowes ter ere van watramama op de dam en weigerden te werken. Nadat enkelen van hen in de boeien waren geslagen keerde de rust onder de slaven terug.
Vanaf dat moment hield de eigenlijke aanstichter, Colin, zich stom. Hij deed zijn mond niet meer open tot eind 1835. Toen begon hij te zingen, stak zijn hut in brand en werd vervolgens vastgezet in de ziekenbarak waar hij ’s nachts stiekum zijn volgelingen ontving. Colin predikte de bevrijding, die via een zondvloed bewaarheid zou worden en waarbij de blanken zouden verdrinken. Er vond inderdaad een dambreuk plaats waardoor de slaven alleen maar nog meer waarde hechtten aan de gado-tori van Colin. De volgelingen spraken hun profeet aan met Tata, Gado en King en zouden hem onvoorwaardelijk volgen. Maar enkele slaven waren het niet eens met zijn plannen en verraadden hem aan de blanken. Er werden tien slaven opgepakt, naar Paramaribo gebracht en veroordeeld. Ondanks het feit dat er van een gewapende overname geen sprake zou zijn, kregen zij zware straffen zoals ophanging of jarenlange dwangarbeid. De procesgang werd in de notulen van het Hof van Criminele Justitie opgetekend en deze stukken zijn bewaard gebleven. Zodoende kunnen we de geschiedenis omtrent deze penning vrij nauwkeurig traceren.
De penning heeft echter ook zijn keerzijde. Via mondelinge overlevering is het verhaal ook bij de slaven bewaard gebleven en doorverteld, van generatie op generatie. Ruud Mungroo heeft in het boek Tata Colin (1982) de orale tradities over de geschiedenis van de slaven van plantage Leasowes vastgelegd vanuit de zwarte optiek. De beloningspenning voor George en de processtukken zijn uitgegeven door de blanke machthebbers en dit kleurt hun verhaal. In de roman van Mungroo komt George er dan ook helemaal niet meer zo positief vanaf en zou hij zeker geen medaille hebben verdiend. Integendeel, de slaven zagen hem als een verrader. Per slot van rekening was door zijn praterij Colin in het gevang terecht gekomen en werden negen anderen zwaar gestraft.
Het vonnis dat werd uitgesproken over de zwarte profeet uit Coronie “om met de koorde te worden gestraft totdat de dood er op volgt”, werd niet uitgevoerd. Colin stierf onder onbekende omstandigheden in zijn cel, zeer waarschijnlijk in het Fort zeelandia. En George kreeg de zilveren penning waarvan u nu een replica kunt zien in het Surinaams Museum.