Het blinkt niet meer, maar is nog wel erg mooi. In de collectie van het Surinaams museum vinden we een aantal tinnen voorwerpen terug. In een eerdere aflevering van Museumstof hebben we u wat informatie over koper voorgeschoteld. In deze mag u zich laven aan een tinnen beker. Nieuw tin werd vroeger gepoetst, zodat het bleef glanzen. Het was veel goedkoper dan zilver, maar kon als goede vervanging dienen. In het verleden noemden we tin ook wel het zilver van de armen. Maar oude voorwerpen zoals mooi gevormde en met krullerige letters gegraveerde kroezen, kunnen tegenwoordig heel wat opbrengen.
Tin gebruikt men vaak in mengels met koper. De vermenging van tin en koper om brons te verkrijgen, is bijzonder belangrijk omdat daardoor het smeltpunt van koper teruggebracht kan worden van ongeveer 1000 C tot 230 C. Brons kan dus veel gemakkelijker gegoten en bewerkt worden dan koper. Pure tin is eigenlijk te zacht om voorwerpen van te maken, het is heel erg buigzaam. Meestal voegt men enkele procenten koper of lood toe om het voorwerp duurzaam te maken. Hier komt de uitdrukking ‘loodzwaar’ vandaan. Oneerlijke tinnegieters mengden te veel lood erin, waardoor de artikelen zwaarder werden. Dit was echter niet de enige bijkomstigheid. Door het hoge loodgehalte werden deze voorwerpen zelfs gevaarlijk om als eetgerei te gebruiken, vanwege de kans op loodvergiftiging.
vanwege de kans op loodvergiftiging.
Tinnen voorwerpen zijn meestal vrij eenvoudig van vorm en worden in een mal gegoten. De tinvormen werden vroeger uit steen gekapt. De tinnegieter kon de meesterproef doorstaan als hij zelf een goede mal kon maken. Later maakten ze mallen uit het veel hardere koper omdat de stenen vormen snel sleten. Zodra het tinnen gietsel is afgekoeld, volgt het polijsten en bruineren. Ingewikkelder tinnen voorwerpen bestaan meestal uit verschillende delen die aan elkaar worden gesoldeerd. De tuit en een deksel of oor worden afzonderlijk gegoten en later aan de romp bevestigd. Tin is vrij zacht en daarom goed te graveren.
Gebruiksvoorwerpen van metaal zijn moeilijk te dateren, tenzij er een merkje in is geslagen. Deze merkjes vinden we terug op zilver, maar vaak ook op tin. Het merk geeft de maker aan, meestal de stad waar de tinnegieter woonde, en de periode waarin het voorwerp is gemaakt. Vele oude tinnen voorwerpen zijn niet bewaard gebleven. Waneer ze beschadigd waren, kon de tinnegieter ze omsmelten, het oude materiaal werd gebruikt om nieuwe spullen van te maken. Ook zijn veel artikelen verloren gegaan door de tinpest. Dit is bederf doordat onzuivere deeltjes in de tin verpulveren door kou en vocht, er komen dan gaatjes in. Door het voorwerp regelmatig goed in te vetten, kun je tinpest het best voorkomen.
Tinnen voorwerpen hebben ook hun weg naar Suriname gevonden. Het was hier zelfs erg geliefd, en wel om een specifieke eigenschap: het roest niet. Op een schilderij van de Amerikaan Greenwood bijvoorbeeld zien we ‘Seacaptains carousing in Suriname’, een caféscène aan de Waterkant van rond 1750. Een reproductie van dit werk door Spierings hangt in de Dixiebar aan het Onafhankelijksheids-plein. De zeekapiteins zitten om een tafel; op het tafereel zien we vaatwerk zoals tinnen kroezen.
De kannen werden vaak als maatbeker gebruikt. Zo bevat de stoopkan precies 2,5 liter en een pint had een inhoud van een halve liter. De tappers knoeiden hier flink mee. Wat was gemakkelijker dan de bodem van een tinnen maatbeker te verhogen, zodat de klant minder drank kreeg uitgeschonken? Zeker als hij al behoorlijk wat had gedronken, zou hij het niet merken. Alle gewichten en inhoudsmaten dienden regelmatig geijkt te worden door het gouvernement. De overheid heeft hier een controlerende taak, overtreding leverde een flinke boete op. Naast makers van tinnen voorwerpen heb je ook ‘politieke tinnegieters’: onbevoegden en ondeskundigen die meepraten over staatkunde.