Museumstof 59: Mi na abia peri, mi e brenki leki gowtu na libisma ai

Museumstof 58: Spiegeltje, spiegeltje aan de wand
mei 3, 2004
Museumstof 60: Bepaald geen misbaksels
juli 3, 2004
Show all

Museumstof 59: Mi na abia peri, mi e brenki leki gowtu na libisma ai

Met het oog op 1 juli a.s., Manspasi, duiken we weer eens in de geschiedenis. We hebben het al eens gehad over de angisa, deze keer zullen we het hebben over sieraden. Voor iedereen in de kolonie golden strenge regels. De regels voor slaven waren evenwel vele malen strenger dan voor niet-slaven. Uit het reglement voor de slaven van 15 augustus 1777, halen we de volgende passage: “(…) Zo is het dat wij goedgevonden hebben te statueeren, gelijk wij statueeren mits deezen:

1. Dat geen slaaven, het zij mulatten, indiaanen off neegers zonder onderschyd, koussen, schoenen, opgetoomde hoeden off enig goud off juweelen mogen draagen, dan alleen zal het gepermitteerd zijn goude oorringen te draagen, hals en armbanden met een klyn goude slootje vast te hechten.”

Ook elders komen wij het verbod op het dragen van sieraden e.d. tegen, en wel met betrekking tot de Doe, de verenigingen die op jaarbasis door middel van zang en dans elkaar de loef probeerden af te steken. De Doe stond veelal onder leiding van een sisi. De slavinnen die meededen aan de Doe waren prachtig uitgedost in mooie kleding en met vele sieraden.

Door de tijd heen zijn verscheidene verordeningen uitgevaardigd waarbij de Doe werd verboden en gerefereerd wordt aan sieraden.  In 1794 wordt slechts summier verordonneerd dat de Does verboden zijn: “(…) Genoot-en gezelschappen van slaven, gemanumitteerden en andere kleurlingen, bekend onder de naam Does, worden streng verboden, evenals het dragen van lintjes of sieraden die enig verband met die gezelschappen hebben”. Later worden de verboden gedetailleerder, zoals de volgende uit 1814: “(…)

werden geinterdiceerd en verbooden (..) alle genoot- en gezelschappen van slaaven, gemanumitteerdens en andere vrije gecouleurde persoonen, bekend onder de benaaming van Does, en specialijk het draagen van alle tekenen van onderscheiding of leuze, het zij van goude ofte andere cieraaden met eenig opschrift of legende, relatie hebbende tot voornoemde zoogenaamde Does als anderzints (..)”.

Bijzonder opvallend in deze verordening is het feit dat klaarblijkelijk ook blanke personen aan de Doe deelnamen en daarvoor gestraft werden, ook lijfelijk: “De gemanimutteerdens of andere vrije gecouleurde persoonen en zelfs blanke persoonen, zoo die meede worden bevonden daar onder te behooren, zal of zullen verbeuren voor de eerste eene boete van vijff hondert guldens en voor de tweede reize eene boete van duizend gulden, en daar en booven na exigentie van zaaken aan lijf en leeven te werden gestraft”.

De verordeningen hadden met name betrekking op westerse juwelen, gouden of zilveren sieraden. Er wordt in de loop der tijd regelmatig melding gemaakt van het gebruik van sieraden door slaven. Herlein (1718) schrijft heel concreet dat slavinnen met wat verdiend geld kralen kopen om snoeren van te rijgen die om hals, armen en pols gedragen worden; vgl. bovenstaande verordening uit 1777 waarin ook gesproken wordt over hals- en armbanden.

MS059Verboden of niet, door de tijd heen heeft zich net als bij de hoofddoeken ook rond sieraden een eigen cultuur ontwikkeld. We vinden die vooral terug in de benaming van sieraden of de combinatie van bepaalde kralen en het gebruik van divers materiaal.

We zullen deze aflevering van museumstof besluiten met een willekeurige greep uit de door slavinnen en later de creoolse vrouw gedragen sieraden.

  1. abiaperi, een ovaalvormige goudkleurige kraal,
  2. ingi boka, rode glazen kraal met wiite voering,
  3. diverse zaden, zoals de kokriki, (weesboontje; rood zaadje met zwarte vlek; de bomen die deze zaden produceren zijn o.a. te vinden in de Anton de Komstraat), kanifro (Jobstranen, blauwgrijs op porselein gelijkend zaadje), tapu-tapu (lichtbruine tot kegeltjes geslepen zaden),
  4. fowrufatu (kippevet), dikke gele glazen kralen, min of meer doorzichtig,
  5. pipatiki, van stukjes pijpesteel gemaakte kralen,
  6. spanspeki, gouden kraal die vanwege zijn gelijkenis met een geribde meloen ‘Spaans spek” genoemd wordt.

Behalve de op zichzelf staande kralen, komen ook combinaties van kralen voor die een naam dragen, de zgn. odo-krara. Enkele voorbeelden:

  1. dyaruso no bun, lange lichtblauwe kralen met ronde blauwe daartussen,
  2. fara fu mi ai, krosbe na mi ati, snoer van zwarte kralen waar telkens een rode kraal geflankeerd door witte kralen in voorkomt,
  3. gongosoman no abi bangi, korte min of meer tonvormige kralen met lengtestrepen, bijv. Zwart-geel, blauw-wit.

Langzaam maar zeker neemt het gebruik van sieraden, ook de gouden en zilveren, toe. Van Panhuys presenteert in 1898 een lijst van goederen zoals die door de vrouw bij een huwelijk ingebracht kunnen worden. Daarin zijn opgenomen: zes paar gouden oorringen, twee gouden borstspelden, twee meter zilveren halsketting en twee snoeren bloedkoralen.